Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0270

Datum uitspraak2003-12-11
Datum gepubliceerd2003-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307276/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij afzonderlijke besluiten van 16 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: het college) aan onderscheidenlijk [vergunninghouders] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een dienstwoning met bijbehorende bedrijfsgebouwen ten behoeve van onderscheidenlijk een transportbedrijf en een herstelinrichting voor vrachtauto’s op de percelen [locatie sub 1 en [locatie sub 2] te [plaats].


Uitspraak

200307276/2. Datum uitspraak: 11 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoeker A] en [verzoeker B], wonend onderscheidenlijk gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2003 in het geding tussen: verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel. 1. Procesverloop Bij afzonderlijke besluiten van 16 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: het college) aan onderscheidenlijk [vergunninghouders] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een dienstwoning met bijbehorende bedrijfsgebouwen ten behoeve van onderscheidenlijk een transportbedrijf en een herstelinrichting voor vrachtauto’s op de percelen [locatie sub 1 en [locatie sub 2] te [plaats]. Bij besluit van 5 november 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 oktober 2003, verzonden op 28 oktober 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 3 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 november 2003, waar [verzoeker A] in persoon, bijgestaan door mr. I.J. Verbaan, gemachtigde, en [verzoeker B] vertegenwoordigd door deze, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.S. Weeda, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts zijn vergunninghouders daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld. 2.2. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat aan het besluit van 5 november 2002 gebreken kleven die bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar niet kunnen worden hersteld. 2.3. Gelet hierop en op de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Boer Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2003 201.